Wft Basis Hoofdstuk 11.1

Vraag 1 of 5

1. Vraag

Zet de beleggingen van boven (laag risico) naar beneden (hoog risico).

Liquiditeiten.
Vastgoed.
Derivaten.
Obligaties.
Beleggingsobjecten.
Aandelen.

View Answers:

Vraag 2 of 5

2. Vraag

Wat is direct rendement bij een belegging?

Direct na aankoop stijgt de waarde van de belegging.
De waardeverandering van de belegging tussen aan- en verkoopmoment.
De inkomsten verkregen uit eigendom van de belegging verminderd met de kosten.

Vraag 3 of 5

3. Vraag

Link de meest beleggingstermijnen aan de juiste soort belegging.

Sorteer elementen

Korter dan 2 jaar.
2 jaar en langer.
2 tot 10 jaar.
Korter dan een jaar.

Liquiditeiten
Obligaties
Aandelen
Derivaten

Vraag 4 of 5

4. Vraag

Een obligatie van € 1.000,- wordt aangekocht en gedurende de volledige looptijd aangehouden.
De couponrente is gedurende de looptijd gestegen van 5% naar 5,5% (=10% stijging).
Hoe hoog is het indirecte rendement?

Het indirecte rendement is ongeveer 10%.
Het indirect rendement is ongeveer 0,5%
Er is geen indirect rendement.

Vraag 5 of 5

5. Vraag

Wat is de nominale waarde van een obligatie?

De nominale waarde is het uitgeleende bedrag wat aan het eind van de looptijd weer wordt terugbetaald.
De nominale waarde is de waarde op de financiële markten.
De nominale waarde is het uitgeleende bedrag maar kan verschillen aan het eind van de looptijd wat weer wordt terugbetaald.

Wft 01 – Oefenvragen Wft basis